12 juni 2012

Over de privatisering van de openbare ruimte

Het grondrecht van de vrijheid van meningsuiting geldt bij uitstek voor de openbare ruimte: de straat, openbare gebouwen, de openbare vergadering, maar ook de publieke media, het internet. Er zijn wel grenzen natuurlijk, maar die zijn bij wet bepaald en gelden voor iedereen. Overschrijding daarvan zal altijd door een rechter moeten worden getoetst voordat er sancties kunnen volgen. In niet-openbare omgevingen, zoals bedrijven, scholen, particuliere huizen moet je je houden aan daar geldende regels. En dan kun je bij overtreding te maken krijgen met sancties van de daar bevoegde autoriteiten. Dat is dan een puur private aangelegenheid, willekeur is niet uitgesloten. Je kunt daarvoor naar een (civiele) rechter stappen natuurlijk, maar de meeste conflicten worden in de praktijk binnenshuis opgelost.
Nu is er in Nederland en vele andere westerse landen al jaren sprake van een privatisering van de openbare ruimte. Het overdekte winkelcentrum is het meest bekende voorbeeld. Een straat, plein, passage of traverse met uitsluitend winkels, beheerd door een particuliere onderneming en bewaakt door particuliere beveiligers. Die onderneming heeft namens de winkeliers meestal ook regels vastgesteld die er voor moeten zorgen dat er ongestoord gewinkeld wordt. En alleen gewinkeld wordt. Activiteiten die niet passen binnen dat kader kunnen worden verboden. Zwervers worden geweerd, evenals demonstraties en mensen die folderen in verkiezingstijd. Het is shoppen geblazen en anders ga je maar ergens anders heen.
Er zijn ook andere voorbeelden van privatisering van de openbare ruimte, zoals min of meer besloten woonerven, tuinen aan de binnenkant van een blok huizen, parken en plantsoenen die door de Gemeente in beheer gegeven zijn van omwonenden of speciaal daarvoor opgerichte groepen. Ten dele openbaar, maar met restricties die door particulieren worden opgelegd (sluiting na zonsondergang bv.). Dat gebeurt dan wel in overleg met de gemeente als eindverantwoordelijke voor de openbare ruimte.

Hoe de Gemeente die eindverantwoordelijkheid invult in die min of meer geprivatiseerde openbare ruimtes is voor mij een punt van zorg. Eigenlijk al sinds het bestaan van het Utrechtse winkelgebied Hoog Catharijne. Het hele stationsgebied is in feite een openbaar gebied, maar het is in handen van particuliere bedrijven, naast Corio, de beheerder van het winkelcentrum ook nog de NS. De Gemeente Utrecht heeft met die eigenaren afgesproken dat het gebied doorlopend toegankelijk is. Anders is het Centraal station ook onbereikbaar. Je mag er dus door lopen. Maar verder bepalen de eigenaars wat er daar wel en niet mag gebeuren. Straatmuzikanten kunnen worden weggestuurd. Folders uitdelen is in principe verboden. Demonstreren is daar ondenkbaar. Je zou het winkelend publiek maar hinderen. Ongehinderd zoveel mogelijk mensen zoveel mogelijk laten kopen is het enige uitgangspunt voor wat in deze openbare ruimte wel en niet is toegestaan.
Dat je ook elders kunt demonstreren, folders uitdelen, musiceren etc. is natuurlijk juist. Maar wie de openbaarheid zoekt voor dergelijke doelen kiest bij voorkeur plaatsen waar veel mensen zijn. Demonstreren op zaterdagmiddag op een industrieterrein is zinloos. De vraag is: wat betekent openbaarheid eigenlijk en welke consequenties verbindt de overheid daar aan voor de regelgeving?

Openbaar betekent volgens deze definitie: voor iedereen zonder onderscheid toegankelijk en in principe beheerd door de overheid, die daar ook de regels voor stelt. Die regels staan gewoonlijk in de Algemene Plaatselijke Verordening (APV) en bepalen bijvoorbeeld dat demonstreren alleen mag na melding bij de politie, aanplakken alleen op de daarvoor bestemde borden en dat openbare dronkenschap, naakt lopen of vloeken verboden zijn. Dat laatste komt voor in streng christelijke gemeenten, maar is een paar jaar geleden onwettig verklaard en voor zover nog aanwezig dus puur symbolisch. Maar dit terzijde.
De vraag is hoe de gemeente dan nu met de openbaarheid omgaat in de vele inmiddels geprivatiseerde openbare ruimtes. Veel gemeenten hebben van harte meegewerkt aan deze privatisering omdat zij zo kunnen besparen op beheer, onderhoud en toezicht. De kortingen op het gemeentelijke budget maken het maar al te verleidelijk om het beheer van delen van de openbare ruimte in handen te leggen van particulieren. Bij plantsoenen en parken kan dat een positieve uitwerking hebben in de zin dat direct belanghebbenden dan hun verantwoordelijkheid nemen en er, ook voor hun eigen uitzicht of recreatie, iets moois van maken. Maar bij de grote stedelijke publiekstrekkers als winkelcentra rijst de vraag: waarom gelden daar niet dezelfde regels als twee straten verderop, waar geen sprake is van gemeenschappelijk door één bedrijf beheerde winkels. Hoog-Catharijne is qua eigendomsverhoudingen een hybride gebied. Zonder de gemeentelijke voorzieningen zijn de winkels niet te exploiteren. Het openbare karakter van het gebied is ook in het belang van de winkeliers. Regelgeving en handhaving is voor dit geprivatiseerde gebied uiteraard een gezamenlijke verantwoordelijkheid. Net zo goed als je bewoners rond een half besloten parkje in een woonblok moet betrekken bij de regels die daar gelden hebben de winkeliers het recht hun eisen te stellen voor de straat waar zij gevestigd zijn. Maar de gemeente behoort de eindverantwoordelijkheid te dragen als het om ruimte gaat waar iedereen vrije toegang heeft. En binnen die eindverantwoordelijkheid valt ook de zorg die de overheid grondwettelijk is gegeven voor de vrijheid van meningsuiting. Over de uitvoering daarvan behoort met betrokkenen overlegd te worden, maar de uitingsvrijheid in de openbare ruimte is geen recht dat je kunt privatiseren.

Geen opmerkingen: