26 maart 2010

Godsdienstvrijheid, staat en moraal


"De overheid moet hier niet alleen duidelijke juridische grenzen stellen, maar ook een stevig moreel appèl uitdragen..." Dit is geen citaat van onze demissionaire minister-president maar van Dick Pels en Ruard Ganzevoort, beide GroenLinks. Zij reageren in De Groene Amsterdammer van deze week op de homodiscriminatie en het misbruik van kinderen in internaten. De ophef hierover heeft in conservatieve religieuze kringen een voorspelbare tegenreactie uitgelokt tegen vermeende dwingelandij door seculieren. De seculiere meerderheid moet niet denken dat de ruimte voor religieuze groepen om af te wijken nu zomaar ingeperkt kan worden (ten Hooven NRC 13-2).
Pels en Ganzevoort schrijven dat godsdienstvrijheid geen argument mag zijn om rechten van individuele burgers te schenden. Dus geen discriminatie van homo's, geen misbruik van kinderen. We moeten meer grip krijgen op deze 'zwarte kant van de religie' door de individuele godsdienstvrijheid voorrang te geven boven de collectieve godsdienstvrijheid. Het werkelijke probleem is dat kerkelijke instituten en autoriteiten uit vrees voor het verlies van hun macht op grond van de godsdienstvrijheid volledige autonomie claimen, zich niets willen aantrekken van maatschappelijk breed aanvaarde normen en waarden, en weigeren verantwoording af te leggen aan de samenleving.
Tot zover akkoord. Maar wat moet hier de rol van de overheid zijn? De suggestie dat de overheid een taak heeft bij het bewaken en bekritiseren van het morele klimaat in de samenleving is niet zonder risico, om het zacht uit te drukken. De staat is er voor de wetten. En in die wetten zijn door de samenleving via een democratisch proces actuele opvattingen over normen en waarden verdisconteerd. De staat moet zich daarnaast niet ook nog de rol van opperpriester aanmeten om de samenleving voor te houden wat wel en wat niet kan. De staat dient de ruimte bieden voor een maatschappelijk debat over de morele grenzen van de godsdienstvrijheid, dat Pels en Ganzevoort bepleiten. Daarin kan de religieuze instituten ook gevraagd worden verantwoording af te leggen over de manier waarop ze intern met individuele verschillen omgaan. Maar de overheid moet zich niet mengen in dit debat. Daar hebben we het grondrecht van de vrijheid van meningsuiting voor: zonder inmenging van de staat een vrij debat kunnen voeren. De overheid moet optreden tegen misdaden, het overtreden van de wet. De politici moeten met opvattingen over wat wel en wat niet kan in hun wetgeving rekening houden op straffe van verlies bij de verkiezingen. Hun bijdrage aan het debat over de godsdienstvrijheid kan dus niet gemist worden. Maar van de overheid als instituut dat in dienst staat van de samenleving wil ik geen moreel appèl horen.
[tekening Rhonald Blommestijn, NRC]

,

Geen opmerkingen: